• vlin·der
enkelvoud meervoud
naamwoord vlinder vlinders
verkleinwoord vlindertje vlindertjes

de vlinderm

  1. (dierkunde) benaming voor nectar etende insecten uit de orde Lepidoptera  , gekenmerkt door vier vaak gekleurde vleugels die met heel kleine schubben zijn bedekt, zuigende monddelen met een oprolbare tong en een rupsachtige larve die zich destructief voedt met planten
    • Vlinders beginnen hun leven als rups, verpoppen, en komen dan gevleugeld en wel tevoorschijn. 
     Hopelijk zou ik me de volgende ochtend een stuk beter voelen en als een vlinder de berg over fladderen.[3]
  2. (kleding), (spreektaal) strikje dat traditioneel door mannen op de boordsluiting van een overhemd gedragen wordt
     Adriaan loopt blauw aan omdat zijn vlinder veel te strak zit.[4]
vervoeging van
vlinderen

vlinder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlinderen
    • Ik vlinder. 
  2. gebiedende wijs van vlinderen
    • Vlinder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlinderen
    • Vlinder je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. vlinder op website: Etymologiebank.nl
  2. "vlinder" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Weblink bron
    Gerard van den Ende & Adriaan Huigen
    Culinair België in: Kampioen  , jrg. 114 nr. 4 (april 1999), ANWB, Den Haag, p. 96
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be