• flin·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord flinter flinters
verkleinwoord flintertje flintertjes

de flinterm

  1. zeer dun stukje van een groter stuk
    • Ik eet van de vis, ook al is het daar niet echt de tijd voor: omstreeks half elf in de ochtend. Een flinter vis, nog een flinter. Ik krijg de smaak te pakken. [4]
  2. (figuurlijk) zeer kleine hoeveelheid
    • Neerlandici, zo viel mij op, toen ik eind jaren vijftig in Utrecht begon te studeren, had je grofweg genomen in twee soorten: het jubelachtige type, dat vrijwel alles mooi vond en het nurksachtige, waartoe ik behoorde, dat veel had af te breken. De eersten genoten zichtbaar van elke flinter tekst die hun werd toegeworpen en straalden steevast een opgeruimde blijmoedigheid uit die alleen nog maar werd overtroffen door de aimabiliteit van de theologische studenten die op woensdagmiddagen in de pauzes van hun college ethica al van verre in hun begrijpend glimlachen te herkennen waren. [5]
  3. (verouderd) lap of reep textiel
  • Voor de figuurlijke betekenis 2. "zeer kleine hoeveelheid" wordt vaak het verkleinwoord "flintertje" gebruikt.
94 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[6]


flinter g

  1. (vlinders) vlinder
  2. snipper