Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flard
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘afgescheurde lap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1600 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord flard flarden
verkleinwoord flardje flardjes

Zelfstandig naamwoord

de flardv / m

  1. een fragment vol gaten en reten
    • De mist kondigde zich eerst aan als een enkele flard, maar al snel zat hij in het binnenste van een pingpongbal. 

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen