• vlin·de·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vlinderen
vlinderde
gevlinderd
zwak -d volledig

vlinderen

  1. inergatief (van vlinders e.d.) fladderen
  2. inergatief dwarrelen
  3. inergatief ongericht, zorgeloos en zonder plan door het leven gaan
    • Je vlindert maar wat! Zul je niet eens aan je toekomst gaan denken? 
  4. ergatief (sport) met de vlinderslag zwemmen
    • Ik ben al twee keer heen en weer gevlinderd, nu ga ik wat schoolslag doen. 
  5. inergatief, (dierkunde) (als hobby) vlinders bestuderen
  6. overgankelijk, (bouwkunde) met een mechanische troffel een betonvloer gladstrijken
    • Je moet die vloer nog vlinderen. 
88 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be