Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlin·de·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vlinderen
vlinderde
gevlinderd
zwak -d volledig

Werkwoord

vlinderen

  1. overgankelijk met een mechanische troffel een betonvloer gladstrijken
    • Je moet die vloer nog vlinderen. 
  2. inergatief ongericht, zorgeloos en zonder plan door het leven gaan
    • Je vlindert maar wat! Zul je niet eens aan je toekomst gaan denken? 
  3. ergatief (sport) met de vlinderslag zwemmen
    • Ik ben al twee keer heen en weer gevlinderd, nu ga ik wat schoolslag doen. 

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be