fladderen
- flad·de·ren
- In de betekenis van ‘vlinderen, wapperen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1755 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fladderen |
fladderde |
gefladderd |
zwak -d | volledig |
fladderen
- inergatief (medisch) flutter, vorm van hartritme, waarbij de boezems of kamers zich zeer snel ritmisch samentrekken
- inergatief onhandig heen en weer vliegen met veel vleugelgeklap
- ergatief onhandig met veel vleugelgeklap zich ergens heen begeven
- De jonge vogel was naar het water gefladderd en er bijna ingevallen.
- (figuurlijk) met groot gemak voortbewegen
- ▸ Met een ibuprofen en oordoppen in kroop ik als een rups diep in elkaar. Hopelijk zou ik me de volgende ochtend een stuk beter voelen en als een vlinder de berg over fladderen.[2]
- Het woord fladderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fladderen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "fladderen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be