• stand·vlin·der
enkelvoud meervoud
naamwoord standvlinder standvlinders
verkleinwoord - -

de standvlinderm

  1. (vlinders) een vlinder die gedurende ten minste tien jaar voortdurend een populatie in het onderhavige gebied heeft weten te handhaven
     Het oranjetipje is een standvlinder, die eitjes legt op pinksterbloem en look-zonder-look.[1]
  1.   Weblink bron “Standvlinders” (3 oktober 1989), Nederlands dagblad : gereformeerd gezinsblad / hoofdred. P. Jongeling ... [et al.]