De "eerste bug" was een dood insect in een relais
  • bug
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘afluisterapparaat’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bug bugs
verkleinwoord bugje bugjes

de bugm

  1. (techniek) fout in een technisch apparaat
  2. (informatica) fout in een computerprogramma
    • Dat een ‘derde partij’ de FBI nu gaat helpen met het kraken van de iPhone van één van de schutters bij de massale schietpartij in San Bernardino, komt mogelijk door het beleid van Apple om hackers niet te betalen. Vrijwel alle andere tech-bedrijven zoals Google, Microsoft, Facebook, Twitter en Mozilla betalen hackers juist wel als ze een bug vinden, schrijft The New York Times.[2] 
73 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
bug bugs

bug

  1. (dierkunde) insect uit de orde Hemiptera  
  2. (dierkunde) vervelend, lastig soort insect in het algemeen
  3. (dierkunde) klein (en vaak vervelend) dier in het algemeen
  4. (dierkunde) bepaalde soorten schaaldieren
  5. (techniek), (communicatie) afluisterapparaat
    «The FBI agent placed a bug in the suit of the criminal.»
    De FBI agent plaatste een afluisterapparaat in het pak van de crimineel.
  6. (informatica) bug [2], computerprogrammafout
  7. (informeel) obsessie
  8. (medisch) besmettelijke ziekte of ziektekiem
vervoeging
onbepaalde wijs to  bug 
he/she/it  bugs 
verleden tijd  bugged 
voltooid
deelwoord
 bugged 
onvoltooid
deelwoord
 bugging 
gebiedende wijs  bug 

bug

  1. overgankelijk dwarszitten
  2. overgankelijk ergeren, irriteren
  3. (techniek), overgankelijk een afluisterapparaat plaatsen in, van afluisterapparatuur voorzien
  4. onovergankelijk (v.d. ogen) uitpuilen