irriteren
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
irriteren | irriterend |
irritatie | geïrriteerd |
- ir·ri·te·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘prikkelen’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- afgeleid van het Franse irriter (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
irriteren |
irriteerde |
geïrriteerd |
zwak -d | volledig |
irriteren
- overgankelijk op onaangename wijze prikkelen
- Hij raakte geïrriteerd door het onophoudelijke geklaag van zijn studenten.
1. op onaangename wijze prikkelen
- Het woord irriteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "irriteren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "irriteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be