irriteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van irriteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | irriteren | te irriteren | ||||||
toekomend | zullen irriteren | te zullen irriteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïrriteerd | te hebben geïrriteerd | ||||||
toekomend | geïrriteerd zullen hebben | geïrriteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
irriterend | geïrriteerd | ev. irriteer |
mv. verouderd irriteert |
irritere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | irriteer | irriteert | irriteert | irriteert | irriteert | irriteren | irriteren | irriteren | |
verleden (o.v.t.) | irriteerde | irriteerde | irriteerde | irriteerde | irriteerde | irriteerden | irriteerden | irriteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal irriteren | zult/zal irriteren | zult/zal irriteren | zult irriteren | zal irriteren | zullen irriteren | zullen irriteren | zullen irriteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou irriteren | zou irriteren | zou(dt) irriteren | zoudt irriteren | zou irriteren | zouden irriteren | zouden irriteren | zouden irriteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïrriteerd | hebt geïrriteerd | hebt/heeft geïrriteerd | hebt geïrriteerd | heeft geïrriteerd | hebben geïrriteerd | hebben geïrriteerd | hebben geïrriteerd | |
verleden (v.v.t.) | had geïrriteerd | had geïrriteerd | had geïrriteerd | hadt geïrriteerd | had geïrriteerd | hadden geïrriteerd | hadden geïrriteerd | hadden geïrriteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïrriteerd hebben | zal/zult geïrriteerd hebben | zult/zal geïrriteerd hebben | zult geïrriteerd hebben | zal geïrriteerd hebben | zullen geïrriteerd hebben | zullen geïrriteerd hebben | zullen geïrriteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïrriteerd hebben | zou geïrriteerd hebben | zou/zoudt geïrriteerd hebben | zoudt geïrriteerd hebben | zou geïrriteerd hebben | zouden geïrriteerd hebben | zouden geïrriteerd hebben | zouden geïrriteerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geïrriteerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geïrriteerd | er is geïrriteerd | |||||||
verleden | er werd geïrriteerd | er was geïrriteerd | |||||||
toekomend | er zal geïrriteerd worden | er zal geïrriteerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geïrriteerd worden | er zou geïrriteerd zijn |