fly
- fly
fly
- (straattaal) met een aantrekkelijk uiterlijk
- ▸ En, zo gaat dat nu eenmaal, het gaat al snel over meisjes of jongens die erg patat zijn (mooi). Erg fly, zeggen Nederlanders.[1]
- Het woord 'fly' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fly" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑
Weblink bron “A piece of a kakkie?” (24 juni 2008) op standaard.be
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
fly
fly
- (spreektaal) high
- «Après le marathon de Paris, j’te raconte pas comment j’étais fly!»
- Na de marathon van Parijs was ik zo high, dat hou je niet voor mogelijk! [1]
- «Après le marathon de Paris, j’te raconte pas comment j’étais fly!»
- [A] Et fly.
Een vliegtuig. - [B] Et fly (flue).
Een vlieg. - [C] Valdresflya.
Valdresflya.
- fly
fly
- meer dan, vervloekt (versterkend in bepaalde uitdrukkingen)
- fly vorbanna
meer dan boos
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | fly |
tegenwoordige tijd | flyr |
verleden tijd | fløy |
voltooid deelwoord |
flydd fløyet |
onvoltooid deelwoord |
flyende |
lijdende vorm | flys |
gebiedende wijs | fly |
vervoegingsklasse | Klasse 2 sterk |
opmerking |
fly
- vliegen (over dieren, vooral vogels en insecten: vliegen met hun vleugels)
- «Grågjæser fløy mot nord.»
- De grauwe ganzen vlogen naar noorden.
- «Grågjæser fløy mot nord.»
- (figuurlijk) gaan vliegen, de hielen lichten
- vliegen (over luchtvaartuigen)
- vliegen, een vliegtuig nemen (als passagier of personeel met een vliegtuig vliegen)
- vliegen (als piloot een vliegtuig besturen)
- vervoeren
- [1-6]: flyge
- [2]: fordufte
- [4]: reise
- [5]: føre
- [6]: frakte
- [6]: transportere
- [2]: Fuglen er / har fløyet.
De vogel is uitgevlogen.
- [4]: flygende personell
de bemanning
- [A] Eit fly.
Een vliegtuig. - [B] Eit fly (mygg).
Een mug. - [E] Valdresflya.
Valdresflya.
- fly
- Werkwoord [A]: Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord fljúga.
- Werkwoord [B]: Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord flýja.
- Zelfstandig naamwoord [A]: Verkorting van flygemaskin.
- Zelfstandig naamwoord [B]: Verwant met de woorden flyge en flye.
- Zelfstandig naamwoord [E]: Misschien verwant met het woord flyte.
[A] fly
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | fly | flyare | flyast |
o enkelvoud | flytt | |||
meervoud | flye | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
flye | flyare | flyaste |
fly
- meer dan, vervloekt (versterkend in bepaalde uitdrukkingen)
- fly vorbanna
meer dan boos
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | fly flyge flyga |
tegenwoordige tijd | flyr flyg |
verleden tijd | flaug |
voltooid deelwoord |
floge |
onvoltooid deelwoord |
flygande |
lijdende vorm | flygast |
gebiedende wijs | fly |
vervoegingsklasse | Klasse 2 sterk |
opmerking |
[A] fly
- vliegen (over dieren, vooral vogels en insecten: vliegen met hun vleugels)
- (figuurlijk) gaan vliegen, de hielen lichten
- vliegen (over luchtvaartuigen)
- vliegen, een vliegtuig nemen (als passagier of personeel met een vliegtuig vliegen)
- vliegen (als piloot een vliegtuig besturen))
- vervoeren
- [2]: Fuglen er flogen.
De vogel is uitgevlogen.
- [4]: flygande personell
de bemanning
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | fly |
tegenwoordige tijd | flyr |
verleden tijd | flydde |
voltooid deelwoord |
flydd |
onvoltooid deelwoord |
flyande |
lijdende vorm | flyast |
gebiedende wijs | fly |
vervoegingsklasse | Klasse 3 sterk |
opmerking |
[B] fly
[A] fly, o
- (techniek), (verkeer), (afkorting), (verkorting) vliegtuig
- «Han sette seg inn i eit fly for å reise til Sør-Afrika.»
- Hij ging in een vliegtuig zitten om naar Zuid-Afrika te reizen.
- «Han sette seg inn i eit fly for å reise til Sør-Afrika.»
- flyet lettar / går ned / landar
het vliegtuig stijgt op / gaat neer / landt
- korresponderande fly
een aansluitende vlucht