Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·vluch·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontvluchten
ontvluchtte
ontvlucht
zwak -t volledig

Werkwoord

ontvluchten

  1. ergatief door te vluchten aan iets ontkomen
    • Hij was de grote drukte net op tijd ontvlucht. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be