ontvluchten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van ontvluchten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ontvluchten			te ontvluchten
	toekomend		zullen ontvluchten			te zullen ontvluchten
voltooid	tegenwoordig		zijn ontvlucht			te zijn ontvlucht
	toekomend		ontvlucht zullen zijn			ontvlucht te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	ontvluchtend		ontvlucht			ev. ontvlucht	mv. verouderd ontvlucht	ontvluchte
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	ontvlucht	ontvlucht	ontvlucht	ontvlucht	ontvlucht	ontvluchten	ontvluchten	ontvluchten
verleden (o.v.t.)	ontvluchtte	ontvluchtte	ontvluchtte	ontvluchtte	ontvluchtte	ontvluchtten	ontvluchtten	ontvluchtten
toekomend (o.t.t.t.)	zal ontvluchten	zult/zal ontvluchten	zult/zal ontvluchten	zult ontvluchten	zal ontvluchten	zullen ontvluchten	zullen ontvluchten	zullen ontvluchten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ontvluchten	zou ontvluchten	zou(dt) ontvluchten	zoudt ontvluchten	zou ontvluchten	zouden ontvluchten	zouden ontvluchten	zouden ontvluchten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ontvlucht	bent ontvlucht	bent/is ontvlucht	zijt ontvlucht	is ontvlucht	zijn ontvlucht	zijn ontvlucht	zijn ontvlucht
verleden (v.v.t.)	was ontvlucht	was ontvlucht	was ontvlucht	waart ontvlucht	was ontvlucht	waren ontvlucht	waren ontvlucht	waren ontvlucht
toekomend (v.t.t.t.)	zal ontvlucht zijn	zal/zult ontvlucht zijn	zult/zal ontvlucht zijn	zult ontvlucht zijn	zal ontvlucht zijn	zullen ontvlucht zijn	zullen ontvlucht zijn	zullen ontvlucht zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ontvlucht zijn	zou ontvlucht zijn	zou/zoudt ontvlucht zijn	zoudt ontvlucht zijn	zou ontvlucht zijn	zouden ontvlucht zijn	zouden ontvlucht zijn	zouden ontvlucht zijn