rømme
Niet te verwarren met: rømme seg |
- røm·me
- Afkomstig van het Oudnoorse woord rýma.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | rømme |
tegenwoordige tijd | rømmer |
verleden tijd | rømte |
voltooid deelwoord |
rømt |
onvoltooid deelwoord |
rømmende |
lijdende vorm | rømmes |
gebiedende wijs | røm |
vervoegingsklasse | Klasse 2 zwak |
opmerking |
rømme
- [1]: rømme byen
de stad verlaten
- [2]: rømme fra fengselet
uit de gevangenis ontsnappen
- røm·me
- Afkomstig van het Oudnoorse woord rýma.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | rømme rømma |
tegenwoordige tijd | rømmer |
verleden tijd | rømde (bijvorm) rømte |
voltooid deelwoord |
rømt (bijvorm) rømd |
onvoltooid deelwoord |
rømmande |
lijdende vorm | rømmast |
gebiedende wijs | røm |
vervoegingsklasse | Klasse 2 zwak |
opmerking |
rømme
- (bijvorm) røme
- [1]: rømme byen
de stad verlaten
- [2]: rømme frå fengselet
uit de gevangenis ontsnappen