insectencopulatie

  • in·sec·ten·co·pu·la·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord insectencopulatie
verkleinwoord

de insectencopulatiev

  1. (schertsend) (eufemisme) overmatige aandacht voor kleinigheden
    • De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Voorzitter. Leefbaar Delft is een groot voorstander van het autoluw maken van de binnenstad. Wij gaan dan ook niet mee in het gemierenneuk, elke keer weer, over een paar stukjes straat of het verplaatsen van een poller bij het Vrouwenregt met 50 meter.(…)
      De VOORZITTER: Dank u wel mijnheer De Wit. De volgende keer graag een ander woord. Wat dacht u van "insectencopulatie"?
       [1]
    • Wil je nu echt dat ik dit ga uitleggen? Kom op zeg. Ik vind dit eerlijk gezegd een beetje insectencopulatie. [2]