haft
Niet te verwarren met: Haft |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- haft
Woordherkomst en -opbouw
- [A]: In de betekenis van ‘insect’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1635 [1] [2] [3]
- [B]: van Duits Haft [4] [5] [6]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | haft | haften |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
[A] het haft o
- (dierkunde) benaming voor insecten uit de orde Ephemeroptera
Synoniemen
- [1] eendagsvlieg
Hyperoniemen
Hyponiemen
- zie de categorie: Haften in het Nederlands
[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | haft | haften |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
[B] de haft v
- (militair) vierkant stukje staal aan een geweerloop om de bajonet aan te bevestigen
[B] het haft o
- (visserij) voorwerp op de waterbodem waardoor een net vast kan raken
Gangbaarheid
- Het woord haft staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "haft" herkend door:
36 % | van de Nederlanders; |
36 % | van de Vlamingen.[7] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "haft" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ haft (insect) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ haft (bevestiging van bajonet) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Deens
Woordafbreking
- haft
Werkwoord
haft
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van have
IJslands
Uitspraak
Woordafbreking
- haft
Naar frequentie | 689 |
---|
Werkwoord
haft
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van hafa
Zweeds
Woordafbreking
- haft
Werkwoord
haft
- supinum actief van ha