Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oer·in·sect
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oerinsect oerinsecten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het oerinsecto

  1. (dierkunde) gemeenschappelijke voorouder van alle insecten of insect dat nog sterk op die voorouder lijkt
     Insecten hebben allemaal zes poten en een vergelijkbare lichaamsbouw met een duidelijk te onderscheiden kop, romp en achterlijf. Daarom is altijd gedacht dat alle zespotige soorten uit één oerinsect zijn voortgekomen. Maar Italiaanse en Amerikaanse biologen die een nieuwe genetische stamboom hebben opgesteld, komen nu tot de conclusie dat de zespotigen twee keer in de evolutie moeten zijn ontstaan.[1]
  2. (dierkunde) (historisch) benaming voor geleedpotigen met zes poten zonder vleugels waarvan alle voorouders ook geen vleugels hadden
    Vroeger vaak in hun geheel beschouwd als onderklasse Apterygota   van de insecten, later verdeeld in vijf ordes waarvan alleen de springstaarten en de zilvervisjes nog tot de insecten (Insecta  ) worden gerekend en de andere drie tot de klasse Entognatha  .
      Het oerinsect is nog maar zoo, zoo een insect; het heeft geen vleugels, heeft er nooit eenige bezeten en van een gedaanteverwisseling is geen sprake.[2]
Hyperoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Sander Voormolen
    “Zespotige insecten ontstonden twee keer in de evolutie” (22 maart 2003) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Ootmar, G.A.
    “De wonderen van het bijenvolk” (1917), J.B. Wolters, Groningen, p. 78