di
![]() |
- di
- (verkorting) van het Nederlandse zelfstandige naamwoord dinsdag
de di m
- (afkorting), (tijdrekening), (dag) dinsdag, de tweede dag van de werkweek
- «Open: di, wo, do, vr; dicht: za, zo, ma.»
- Geopend op dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag; gesloten op zaterdag, zondag en maandag.
- «Open: di, wo, do, vr; dicht: za, zo, ma.»
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Afkortingen van de dagen van de week op website: taaladvies.net; geraadpleegd 2016-10-26
- Het woord di staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- di
di
- plaatsbepaling: op, in, te, aan
- «Ibu saya bekerja di kantor.»
- Mijn moeder werkt op kantoor.
- «Semalam ia tidur di hotel.»
- Gisteravond sliep hij in een hotel.
- «ada di rumah»
- thuis zijn
- «Tidak jelas di saya.»
- Het is (aan) mij niet duidelijk.
- «Ibu saya bekerja di kantor.»
- in het spraakgebruik ook tijdsbepaling: op, in
- «Di hari itu ia tidak datang»
- Op die dag is hij niet gekomen
- «di bulan Juli»
- in juli
- «Di hari itu ia tidak datang»
- nadere bepaling van het voorgaande begrip: van, uit
- «Sebenarnya dulu bapak saya senang di musik pop»
- Echt, vroeger was mijn vader dol op popmuziek.
- «tak tahu di alif»
- analfabeet
- «Jauh di mata dekat di hati»
- Ver uit het oog is diep in het hart
- «Sebenarnya dulu bapak saya senang di musik pop»
- «Jauh di mata, jauh di hati.»
- Uit het oog, uit het hart.
- «Jauh di mata, jauh di hati.»
- di
- di
vervoeging van |
---|
dar |
di
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van dar
vervoeging van |
---|
darse |
di
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van darse
vervoeging van |
---|
decir |
di
- gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van decir