• uwer

uwer

  1. (verouderd) genitief van u of gij
    • De Heer zal zich uwer ontfermen. 
    • Als één uwer zich hieraan niet stoort zult gij allen gestraft worden. 

uwer

  1. (verouderd) genitief vrouwelijk enkelvoud van uw
    • Is dit het werk uwer vrouw? 
  2. (verouderd) genitief meervoud van uw
    • De kinderen uwer kinderen zullen u dankbaar zijn. 
88 %van de Nederlanders;
82 %van de Vlamingen.[2]