1. Een wild zwijn.
  • zwijn
enkelvoud meervoud
naamwoord zwijn zwijnen
verkleinwoord zwijntje zwijntjes

hetzwijno

  1. (evenhoevigen) benaming voor zoogdieren uit de familie Suidae op Wikispecies, waarvan de mannetjes slagtanden hebben
     Een geschoten zwijn roosterde je in zijn geheel aan een draaiend spit.[4]
  1. (scheldwoord) (figuurlijk) iemand die zich vies, onbeschaafd of zeer slecht gedraagt
vervoeging van
zwijnen

zwijn

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwijnen
    • Ik zwijn. 
  2. gebiedende wijs van zwijnen
    • Zwijn! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwijnen
    • Zwijn je? 
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]