zwijnjak
- zwijn·jak
- Leenwoord uit het Tsjechisch, in de betekenis van ‘schoelje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1872 [1]
- samenstelling van zwijn en jak [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwijnjak | zwijnjakken |
verkleinwoord | zwijnjakje | zwijnjakjes |
de zwijnjak m
- (scheldwoord) ploert, schoft, onbetamelijk iemand
- Die zwijnjak heeft het hem weer geleverd!
- Het woord zwijnjak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.