muis
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: muis (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /mœʏ̯s/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /mœːs/
Woordafbreking
- muis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | muis | muizen |
verkleinwoord | muisje | muisjes |
Zelfstandig naamwoord
- (knaagdieren) klein knaagdier, meestal van het geslacht Mus, met spitse snuit, grote oren en ogen en een lange, bijna onbehaarde staart
- ▸ Soms ook zelfs plastic driewielers, leren laarzen en een bierflesje met een dode muis erin.[5]
- verlegen, onopvallend persoon
- (informatica) invoerapparaat voor de computer dat wordt bewogen over een mat of ander oppervlak om een aanwijzer op een beeldscherm te bewegen
- Mijn muis was stuk dus moest ik alles met het toetsenbord doen.
- (anatomie) het onderste vlezige deel van de duim
- (alleen verkleinwoord meervoud) gesuikerde anijszaadjes, gebruikt als broodbeleg
- Als er een kind geboren is, wordt traditioneel getrakteerd op beschuit met muisjes.
Synoniemen
- [3] computermuis
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Spreekwoorden
- Als de kat van huis is, dansen de muizen (op tafel)
- Als er geen toezicht is, doen de kinderen waar ze zin in hebben
- Het schip is met man en muis vergaan
- Het schip heeft schipbreuk geleden zonder overlevenden
- Zo stil als een muis, muisstil
- Heel erg stil
Vertalingen
1. knaagdier
2. Verlegen, onopvallend persoon
3. computermuis
4. Onderste deel van de duim
5. Gesuikerde anijszaadjes
Verwijzingen
- ↑ "muis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ muis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
Werkwoord
vervoeging van |
---|
muizen |
muis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van muizen
- Ik muis.
- gebiedende wijs van muizen
- Muis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van muizen
- Muis je?
Gangbaarheid
- Het woord muis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "muis" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be