Noordse woelmuis
  • woel·muis
enkelvoud meervoud
naamwoord woelmuis woelmuizen
verkleinwoord

de woelmuisv / m

  1. (knaagdieren) klein, gravend, muisachtig knaagdier uit de onderfamilie Arvicolinae  , met een dikke kop, stompe snuit, korte staart, poten en oren en een stevig lichaam, en dat van plantewortels leeft, zowel vochtige weiden als droge hooglanden bewoont en veel schade aanricht aan gewassen
    • Volgens Bleker kunnen in dit geval regels vervallen, omdat de acht soorten waar het om gaat, bijvoorbeeld de noordse woelmuis en de meervleermuis, toch al worden beschermd. [3] 
    • Opvallend is dat het besmetting met het hantavirus vrijwel uitsluitend voorkomt in Twente. „We zijn een van de weinige GGD’s in Nederland waar dit speelt”, zegt Keizers. Volgens haar heeft dat te maken met de drager van het virus, de rosse woelmuis. Die komt voornamelijk in onze grensstreek voor. [4] 
89 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]