knaagdier
- Geluid: knaagdier (hulp, bestand)
- IPA: / ˈknaɣdir / (2 lettergrepen)
- (Nederland): /ˈknaxdiːr/
- (Vlaanderen): /ˈknaɣdiːr/
- knaag·dier
- samenstelling van knaag ww en dier , in de betekenis van ‘zoogdier met grote snijtanden’ voor het eerst aangetroffen in 1862 [1][2].
De knaagdieren zijn genoemd naar hun kenmerkende gebit, dat vier grote, beitelachtige tanden bevat, die uitstekend zijn om aan zaden en ander voedsel te knagen.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knaagdier | knaagdieren |
verkleinwoord | knaagdiertje | knaagdiertjes |
het knaagdier o
- (dierkunde) benaming voor dieren uit de orde Rodentia , vrij kleine zoogdieren met twee paar op beitels lijkende en steeds aangroeiende snijtanden
- zie de categorie: Knaagdieren in het Nederlands
1. benaming voor dieren uit de orde Rodentia
|
- Het woord knaagdier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knaagdier" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "knaagdier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be