Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Transistor


  • tran·sis·tor
enkelvoud meervoud
naamwoord transistor transistoren
transistors
verkleinwoord transistortje transistortjes

de transistorm

  1. (elektrotechniek), (elektronica) één van de belangrijkste uitvindingen van de twintigste eeuw, halfgeleider die elektrische signalen versterkt. Voorloper van het geïntegreerde circuit en daarmee basiselement van de computer en van internet
  2. transistorradio
95 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]


transistor

  1. (elektrotechniek)(elektronica) transistor; één van de belangrijkste uitvindingen van de twintigste eeuw, halfgeleider die elektrische signalen versterkt. Voorloper van het geïntegreerde circuit en daarmee basiselement van de computer en van internet


enkelvoud meervoud
transistor transistors

transistor

  1. (elektrotechniek), (elektronica) transistor


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  transistor     le transistor     transistors     les transistors  

transistor m

  1. (elektrotechniek), (elektronica) transistor


transistor

  1. (elektrotechniek)(elektronica) transistor; één van de belangrijkste uitvindingen van de twintigste eeuw, halfgeleider die elektrische signalen versterkt. Voorloper van het geïntegreerde circuit en daarmee basiselement van de computer en van internet


transistor

  1. (elektrotechniek)(elektronica) transistor; één van de belangrijkste uitvindingen van de twintigste eeuw, halfgeleider die elektrische signalen versterkt. Voorloper van het geïntegreerde circuit en daarmee basiselement van de computer en van internet


transistor

  1. (elektrotechniek)(elektronica) transistor; één van de belangrijkste uitvindingen van de twintigste eeuw, halfgeleider die elektrische signalen versterkt. Voorloper van het geïntegreerde circuit en daarmee basiselement van de computer en van internet


  • IPA: /tranzɪstɔr/
  • tran·si·s·tor
  • Leenwoord uit het Engels

transistor monbezield

  1. (elektrotechniek)(elektronica) transistor; één van de belangrijkste uitvindingen van de twintigste eeuw, halfgeleider die elektrische signalen versterkt. Voorloper van het geïntegreerde circuit en daarmee basiselement van de computer en van internet
  2. (spreektaal)(elektronica) transistorradio; draagbaar radiotoestel, waarin transistors de actieve functies implementeren
  1. tranzistorové rádio o, tranzistorový přijímač m, (spreektaal) transistorák / tranzistorák monbezield, tranďák monbezield