• gate
enkelvoud meervoud
naamwoord gate gates
verkleinwoord

de gatem

  1. (luchtvaart) doorgang op een luchthaven waar de reizigers voor een vertrekkende vlucht het terminalgebouw verlaten of dat na een inkomende vlucht betreden
    Bij vertrek is gaat de luchtvaartmaatschappij hier na of de reisdocumenten in orde zijn.
    • Bij de gate van een vliegveld worden je ticket en je paspoort gecontroleerd. 
     Luchthavens blijken vaak groter dan gedacht. Zelfs als je goed ter been bent, kan het nog steeds spannend zijn om op tijd bij de gate te komen.[1]
     Een massale zucht ging door de cabine toen de piloot omriep dat de gate nog niet vrij was omdat we vanwege wind mee te vroeg waren geland.[2]
  2. (figuurlijk) plaats waar mensen die binnenkomen of weggaan worden gecontroleerd op zaken die ze niet bij zich mogen hebben
    • Bij de uitgang van een winkel of bibliotheek is een gate die controleert op diefstal. 
     Hij moet me uitleggen wat dat betekent: de gate gaat live. Door het raam wijst hij op de nieuwe scanpoorten die de containertrucks passeren voordat zij de openbare weg bereiken. De wagen, chauffeur en lading: alles wordt gecheckt.[3]
  • Naar het voorbeeld van Watergate kent het Nederlands ook woorden die eindigen op -gate als benaming voor geruchtmakende schandalen waarbij machthebbers proberen onjuiste handelingen geheim te houden. Deze woorden kunnen aan andere talen zijn ontleend of in het Nederlands als kofferwoord zijn gevormd.
naam schandaal in de vorm van een woord eindigend met -gate:
77 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[4]
  1. “ op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Ellen Deckwitz
    “Baby” (10 juli 2018) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Frank van Dijl
    “Hij bestáát: de Prins Willem- Alexanderhaven” (25 april 2019) op nrc.nl  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


gate mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gat


enkelvoud meervoud
gate gates

gate

  1. poort


  • IPA: /ɡaːt/, /ɡat/, /jɛt/, /jat/, /jaːt/

gate

  1. poort
  2. poortje
  • Afgeleid van het Oudnoordse gata

gate

  1. weg, straat, pad


  • ga·te
  • Afkomstig van het Oudnoorse naamwoord gata.
Naar frequentie 3418
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   gate     m: gaten
v: gata  
  gater     gatene  
genitief   gates     m: gatens
v: gatas  
  gaters     gatenes  

gate, m / v

  1. straat
  2. sleuf


  • ga·te
  • Afkomstig van het Oudnoorse naamwoord gata.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   gate     gata     gater     gatene  

gate, v

  1. straat
  2. sleuf


  • Afgeleid van het Oudnoordse gata

gate

  1. straat, weg, pad


  • Leenwoord uit het Engels

gate monbezield

  1. (elektronica) gate