jagen
- ja·gen
- In de betekenis van ‘wild vervolgen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Afkomstig van het Middelnederlandse jāghen, verwant met het Middelnederduitse jāgen, Oudhoogduitse jagōn, Oudfriese jagia.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
jagen |
jaagde joeg |
gejaagd |
klasse 6
zwak -d |
volledig |
jagen
- inergatief bewegende wezens (bijv. dieren) proberen te vangen
- Er wordt ook gejaagd op herten.
- ▸ De wind joeg door de scheuren van het dak regen als het herfst en sneeuw als het winter was.[2]
- overgankelijk (scheepvaart)(verouderd) het door mens of dier vanaf de wal slepen van schuiten
- ▸ Vrachtvervoer vereiste geen grote snelheid en geschiedde nog enige tijd per gejaagde schuiten, terwijl ook grotere vrachtzeilschepen bij windstil weer nog werden gejaagd.[3]
- onovergankelijk snel voortgaan
- De wind joeg door de bomen.
- [1] jagen op
- jacht maken op, opdrijven, voortdrijven
|
- [1] jacht, stropen, vangen
- [2] slepen, trekken
- [3] jakkeren, opschieten, zich haasten
1. bewegende wezens proberen te vangen
- Het woord jagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jagen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "jagen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “Een vroege winter”, digitale editie gemaakt naar de eerste druk (1913), p. 8
- ↑ Weblink bron Margriet Panman“Met de trekschuit op reis vanuit Delft”
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
jagen /ˈjaːɡən/ |
jagte /ˈjaːktə/ |
gejagt /ɡəˈjaːkt/ |
volledig |
- IPA: /ˈjaːɡən/
- ja·gen
jagen