jakkeren
- jak·ke·ren
- In de betekenis van ‘voortjagen’ voor het eerst aangetroffen in 1850 [1]
- frequentatief gevormd uit jakken met het achtervoegsel -er
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
jakkeren |
jakkerde |
gejakkerd |
zwak -d | volledig |
jakkeren
- ergatief zich haastig, jachtig ergens heen voortbewegen
- Hij was even op de motor op en neer naar Rome gejakkerd.
- inergatief haastig, jachtig voortbewegen, rijden
- Er werd door de motorjongens flink gejakkerd.
- overgankelijk ~ door jachtig in versneld tempo iets doorvoeren
- Dat is wel even snel door het parlement gejakkerd, maar werkt het ook?
- Het woord jakkeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jakkeren" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "jakkeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be