• voort·ja·gen

voortjagen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voortjagen
jaagde voort
joeg voort
voortgejaagd
klasse 6

zwak -d
gemengd

volledig
  1. te snel doorgaan of vooruitgaan
    • De manier waarop deze man tekeerging, deed eerder denken aan dat computerspelletje waarin je een auto op topsnelheid moet voortjagen terwijl je intussen zo veel mogelijk voetgangers onder de wielen moet vermorzelen. [2] 
    • Ook kerkmensen op leeftijd blijven vaak druk met het hier en nu en laten zich voortjagen. [3] 
  2. iets of iemand met veel aandrang of geweld laten vooruitgaan


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. HP de Tijd 08/05/ 2009 BEATRIJS RITSEMA Ontketende individuen
  3. Reformatorisch Dagblad Gert de Looze 27-01-2012 Het goede van de oude dag