joeg
- joeg
vervoeging van |
---|
jagen |
joeg
- enkelvoud verleden tijd van jagen
- Ik joeg.
- Jij joeg.
- Hij, zij, het joeg.
- Ik joeg.
- ▸ Maar het vooruitzicht om helemaal alleen daar boven te slapen joeg mij angst aan.[1]
- Het woord joeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "joeg" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be