Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·ja·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

overjagen (scheidbaar) [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overjagen
jaagde over
joeg over
overgejaagd
klasse 6

zwak -d
gemengd

volledig
  1. iets of iemand ergens overheen laten bewegen
    • Los van het feit dat ‘de grens overjagen’ een valse voorstelling van zaken is (Unilever houdt vooralsnog zijn duale structuur), heb ik in de Britse pers gek genoeg niks gelezen over het perfide Nederlandse dividenddebat. Ik heb geregeld de Financial Times erbij gepakt, dé spreekbuis van vermogend en beleggend Groot-Brittannië, en daaruit blijkt niet dat ze zich grote zorgen maakten over het belastingdebat in Nederland. [2] 





overjagen (niet scheidbaar)

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overjagen
overjaagde
overjoeg
overgejaagd
zwak -d volledig
  1. te veel haasten
  2. iets of iemand uitputten

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen