Het jagen van een vrachtschip (Nat. Archief)
  • scheeps·ja·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
scheepsjagen
-
-
onvolledig

scheepsjagen onovergankelijk

  1. (scheepvaart), (verouderd) het door mens of dier vanaf de wal slepen van schuiten
    • Door het uitvallen van de buitenboordmotor moesten we ouderwets gaan scheepsjagen. 
  • De samenstelling "scheepsjagen" heeft als werkwoord geen andere vormen dan de onbepaalde wijs.