enkel

- en·kel
de enkel m
- m (anatomie) gewricht dat de voet met het been verbindt
- ▸ Vanwege het gebrek aan steun echter moesten mijn enkels erg wennen aan het oneffen terrein.[2]
- o (sport) enkelspel
- [1] linkerenkel, rechterenkel, damesenkel, herenenkel
- [2] damesenkel, herenenkel
enkel
- weinig, een paar
- Er valt vandaag een enkele bui.
- Enkele vragen hebben.
- Het woord enkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "enkel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- 1 2 "enkel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- en·kel
- Afkomstig van het Nederduits
Naar frequentie | 2264 |
---|
enkel
- enkel, simpel, sober
- bescheiden, natuurlijk
- «Prinsessen var kledt i en enkel kjole.»
- De prinses was kledt in een eenvoudige jurk.
- «Prinsessen var kledt i en enkel kjole.»
- zonder extra kosten.
- eenvoudig, gemakkelijk
- «Maskinen er enkel å betjene.»
- De machine is eenvoudig te bedienen.
- «Maskinen er enkel å betjene.»
- en·kel
- Afkomstig van het Nederduits.
- en·kel
- Afkomstig van het Oudzweedse woord "enkil"
Naar frequentie | 2180 |
---|
A: nominatief | stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|---|
onbepaald / sterk |
g enkelvoud | enkel | enklare | enklast |
o enkelvoud | enkelt | |||
meervoud | enkla | |||
bepaald / zwak | ||||
alle vormen | enkla | enklare | enklaste | |
bep. enkelvoud bij een mannelijke persoon of een mannelijk dier ook: |
enkle | |||
B: genitief | stellend | vergrotend | overtreffend | |
onbepaald / sterk |
g enkelvoud | enkels | enklares | enklasts |
o enkelvoud | enkelts | |||
meervoud | enklas | |||
bepaald / zwak | ||||
alle vormen | enklas | enklares | enklastes | |
bep. enkelvoud bij een mannelijke persoon of een mannelijk dier ook: |
enkles |
enkel
- enkel, eenvoudig, gemakkelijk
- bescheiden, eenvoudig, natuurlijk, schamel, simpel, sober, zonder extra kosten
- niet dubbel of meervoudig
- [2]: torftig
- [2]: krånglig
- [2]: svår
- [3]: dubbel
- [3]: flerfaldig
- [3]: enkel-
- [3]: enkelbladig
- [3]: enkelfilig
- [3]: enkelhytt
- [1]: ett enkelt problem
een eenvoudig probleem
- [2]: enkel husmanskost
eenvoudig burgerkost