• zwak
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen zwakzwakkerzwakst
verbogen zwakkezwakkerezwakste
partitief zwakszwakkers-

zwak

  1. tekortkomend in kracht of vaardigheid
     Hij droeg een groene bandana in zijn lange haar en had als een van de weinigen hoge leren bergschoenen om zijn zwakke enkels te beschermen.[3]
  2. (taalkunde) (Germaanse werkwoorden) een verleden tijd vormend met een dentaal achtervoegsel
    • Reizen-reisde-gereisd is een zwak werkwoord, rijzen-rees-gerezen een sterk. 
  3. (taalkunde) (Germaanse naamwoorden) een stelsel buigingsuitgangen vertonend die op -n gebaseerd zijn
    • Des hertogen is een zwakke genitief, des konings een sterke. 

hetzwako

  1. een zwakke plek, neiging tot
    • Hij heeft een zwak voor snelle auto's. 
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]