zwakzinnig
- Geluid: zwakzinnig (hulp, bestand)
- zwak·zin·nig
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘zwak van verstand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1909 [1]
- Samenstellende afleiding van zwak en zin met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zwakzinnig | zwakzinniger | zwakzinnigst |
verbogen | zwakzinnige | zwakzinnigere | zwakzinnigste |
partitief | zwakzinnigs | zwakzinnigers | - |
zwakzinnig
- niet goed bij het verstand, minderbegaafd
- ▸ Juf Tester was zwakzinnig.[2]
- Het woord zwakzinnig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwakzinnig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zwakzinnig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Victoria Holt“Geluk in gevaar” (2021), Saga, ISBN 9788726484922
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be