• IPA: \jo.ɰa.i\, [jo̞ɰᵝa̠i]

弱い

  1. zwak
    «洋子叔母さんは体がすぎて働けない。»
    Tante Joko is te zwak om te werken.
  2. slecht in
    «私は弱い。»
    Ik ben een slechte zeeman.
  1. 強い sterk
  1. leeftijd