• IPA: \tsɯ.jo.i\, [t͡sɨᵝjo̞i]

強い

  1. sterk, krachtig
    «彼は同じぐらい強い。»
    Hij is zo sterk als een paard.
  2. hard
    «彼は私の強く握った。»
    Hij kneep mijn hand hard.
  3. bestand
    «この植物寒さ強い。»
    Deze planten zijn bestand tegen koude.
  4. intens
    «このコーヒーは強過ぎる。»
    Deze koffie is te sterk voor mij.
  5. goed in
    «歴史強い。»
    Hij is goed in geschiedenis.
  1. 弱い zwak