enkelband
- en·kel·band
- samenstelling van enkel en band
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | enkelband | enkelbanden |
verkleinwoord | enkelbandje | enkelbandjes |
de enkelband m
- (anatomie) een gewrichtsband van de enkel
- een band die om de enkel wordt gedragen
- een band om de enkel met een zendertje dat gedragen wordt als straf en men niet de locatie mag verlaten
- De enkelband is een goedkope maar effectieve vrijheidsstraf.
- In Nederland dragen 1600 criminelen een enkelband. Zeker 35 criminelen knipten vorig jaar hun enkelband door. Onder die criminelen zitten drie moordenaars, elf overvallers, een verkrachter en drie drugscriminelen. [1]
-
[1] Een enkelband van de enkel
-
[2] Twee voeten, met elk een versierde enkelband.
-
[3] Een enkelband aan het been van een veroordeelde
1. een gewrichtsband van de enkel
3. een band om de enkel met een zendertje
- Het woord enkelband staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "enkelband" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ www.nu.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be