Een moordenaar [2]
  • moor·de·naar
  • In de betekenis van ‘die een moord begaat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
  • Oude afleiding van moord met het achtervoegsel -enaar.
enkelvoud meervoud
naamwoord moordenaar moordenaars
verkleinwoord moordenaartje moordenaartjes

de moordenaarm

  1. iemand die een moord gepleegd heeft
    • De moordenaars konden gelukkig gearresteerd en veroordeeld worden. 
  2. (gereedschap) (informeel) een informele naam voor een zware verstelbare pijptang
  3. (figuurlijk) (wielrennen) (informeel) een afgrijselijk steile bocht in de weg
     Verderop is een ruime zwier omhoog naar rechts, dit is wat renners een moordenaar noemen. Maar het lijkt er ook op dat zich daar de bevrijding aandient. Een strakblauwe hemel domineert in het blikveld, het is alsof de sparren respectvol uit zicht blijven. De weldaad van een kale vlakte volgt.[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]