• na·tuur·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen natuurlijk natuurlijker natuurlijkst
verbogen natuurlijke natuurlijkere natuurlijkste
partitief natuurlijks natuurlijkers -

natuurlijk

  1. uit de natuur afkomstig

natuurlijk

  1. vanzelfsprekend.
     En wat deden de andere Pieten in die drie dagen? Natuurlijk, ze maakten een nieuwe rode mantel voor Sinterklaas.[2]
     Natuurlijk had ik ook tot mijn pensioen kunnen wachten, maar ik wilde het nu.[3]
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. natuurlijk op website: Etymologiebank.nl
  2. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 13
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be