boka
- boka
Naar frequentie | 1587 |
---|
boka
- nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van bok
- boka
boka
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast boke, zie aldaar
boka
- nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van bok
- bo·ka
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
supinum |
boka |
bokade |
bokat |
volledig |
boka