• re·ser·ve·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bewaren’ voor het eerst aangetroffen in 1276 [1]
  • afgeleid van het Franse réserver (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
reserveren
reserveerde
gereserveerd
zwak -d volledig

reserveren

  1. overgankelijk een plaats laten vrijhouden omdat men deze wil gebruiken
    • Wij willen graag een tafel reserveren. 
     Toen ik na aankomst Hostel California in liep, bleek het tot mijn verbazing volgeboekt te zijn. En dit terwijl ik twee uur geleden nog had gereserveerd.[4]
  2. overgankelijk bewaren voor later gebruik
    • Ik reserveer dit voor over twee jaar. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]