fin
Niet te verwarren met: Fin |
fin m
fin
- (spreektaal) helemaal
- «Lucy était fin prête pour la résoi quand son ex a débarqué.»
- Lucy was helemaal klaar voor het feest toen haar ex opeens op de stoep stond. [1]
- «Lucy était fin prête pour la résoi quand son ex a débarqué.»
- fin
Naar frequentie | 448 |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | fin | finere | finest |
o enkelvoud | fint | |||
meervoud | fine | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
fine | finere | fineste |
fin
- (auto, frisuur, pak, ...) mooi
- «Det er en fin dag.»
- Het is een mooie dag.
- «Det er en fin dag.»
- (oplossing, ordening, tapijt, weer, wijn, ...) goed, uitmuntend, uitstekend
- (net, mel, mist, zand, ...) fijn, klein
- (draad, naald, ...) dun
- (huid, zijde, ...) glad
- (gehoor, neus, nuance, ...) fijn, goed
- (familie, mens, ...) nobel, edel
- (familie, kringetje, ...) voornaam, van hoge afkomst
- (sølv, gull, ...) puur
- [1]: flott, nydelig, pen, vakker
- [2]: bra, god, utmerket, utsøkt, ypperlig
- [4]: sped, tynn
- [5]: glatt, jevn
- [8]: fornem
- [9]: pur, ren
- [2]: en fin vin
een goede wijn
- [2]: fint vær
uitstekende weersomstandigheden
- [3]: fin sand
fijn zand
- [4]: fin nål
een dunne naald
- [6]: ha en fin hørsel
een goed gehoor hebben
- [7]: være av fin familie
uit een voorname familie afstammen
- [9]: fint sølv
puur zilver
- fin
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | fin | finare | finast |
o enkelvoud | fint | |||
meervoud | fine | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
fine | finare | finaste |
fin
- (auto, frisuur, pak, ...) mooi
- (oplossing, ordening, tapijt, weer, wijn, ...) goed, uitmuntend, uitstekend
- (net, mel, mist, zand, ...) fijn, klein
- (draad, naald, ...) dun
- (huid, zijde, ...) glad
- (gehoor, neus, nuance, ...) fijn, goed
- (familie, mens, ...) nobel, edel
- (familie, kringetje, ...) voornaam, van hoge afkomst
- (sølv, gull, ...) puur
- [1]: flott, nydelig, pen, vakker
- [2]: bra, god, framifrå, utsøkt
- [4]: sped, tynn
- [5]: glatt, jamn
- [8]: fornem
- [9]: pur, rein
- [2]: fin vin
een goede wijn
- [2]: fint ver
uitstekende weersomstandigheden
- [3]: fin sand
fijn zand
- [4]: fin nål
een dunne naald
- [6]: ha en fin hørsel
een goed gehoor hebben
- [7]: vere av fin familie
uit een voorname familie afstammen
- [9]: fint sølv
puur zilver
- fin
enkelvoud | meervoud |
---|---|
fin | fines |
fin m
- fin in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española
- fin
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
fin |
finare |
finast |
fin