• sim·pel
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen simpelsimpelersimpelst
verbogen simpelesimpeleresimpelste
partitief simpelssimpelers-

simpel

  1. zonder veel complicaties
    • „Want de les is eigenlijk heel simpel: we moeten terughoudend zijn om onze ideeën over wat een goed leven is op te leggen aan anderen, als we die anderen zelf niet aan het woord laten.”[2] 
    • Dit is een simpele manier op het probleem op te lossen. 
     Hoe pak je de voorbereidingen het beste aan? Simpel, in vier stappen.[3]
  2. (pejoratief) weinig ontwikkeld of met verminderde geestelijke vermogens
    • Dat is maar een simpele ziel. 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

simpel

  1. simpel; zonder veel complicaties


simpel

  1. simpel; zonder veel complicaties