Man met baard [1]
  • baard
  • In de betekenis van ‘haar op kin en wangen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • erfwoord Uit Germaans *barda-, verwant aan Engels beard, Duits Bart, enz., mogelijk een niet-Indo-Europees substraatwoord. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord baard baarden
verkleinwoord baardje baardjes

de baardm

  1. (haar) typisch mannelijke gezichtsbeharing op en rond de kin
    • Het wordt gezien als hét kenmerk van de echte man: de baard.[3] 
     Eén jongen die me direct opviel door zijn gigantische rode baard vertelde me dat hij een houthakker uit Tennessee was.[4]
  2. (dierkunde) op een baard lijkend harig uitgroeisel bij diverse organismen
  3. (molenaarsambacht) uitgesneden paneel onder aan de voorzijde van een molenkap
  4. (gereedschap) sleutelblad, het uitstekende onderdeel aan de stang van een sleutel
  5. (gereedschap), (metaalbewerking) de scherpe kant van een bijl, mes. e.d.
een zwaardere (mannen)stem krijgen
  • Twisten om des keizers baard
om kleinigheden ruzie maken
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]