Hellebaard
  • hel·le·baard
  • In de betekenis van ‘blank wapen’ voor het eerst aangetroffen in 1429 [1]
  • Middelnederlands helleba(e)rde, aanpassing van helmbaerde, ontleend aan Middelhoogduits helmbarte, samenstelling van helm ‘steel’ en barte ‘brede bijl’.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hellebaard hellebaarden
verkleinwoord hellebaardje hellebaardjes

de hellebaardv / m

  1. antiek wapen bestaande uit een lange stok met aan het uiteinde een verticale metalen piek en zijdelings een bijl en een steekwapen
    • In de Tachtigjarige Oorlog was de hellebaard nog heel gebruikelijk. 
88 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]