• ge·baard
vervoeging van: baren…
verbogen vorm: gebaarde

[A] gebaard

  1. voltooid deelwoord van baren
    • Zij heeft in haar leven drie kinderen gebaard. 
  • In de lijdende vorm wordt geboren gebruikt.
  • De berg heeft een muis gebaard
vervoeging van: gebaren…
verbogen vorm: gebaarde

[B] gebaard

  1. voltooid deelwoord van gebaren
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gebaard gebaarder gebaardst
verbogen gebaarde gebaardere gebaardste
partitief gebaards gebaarders -

gebaard

  1. voorzien van een baard
    • Op het schilderij is een vrolijk lachende, gebaarde man geportretteerd. 
94 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]