• ge·bo·ren
stellend
onverbogen geboren
verbogen -

geboren

  1. ter wereld gebracht, gebaard (gezegd over mensen of dieren)
    • Ik ben in Brussel geboren. 
  2. begonnen, ontstaan (overdrachtelijk)
    • Deze oplossing is uit nood geboren. 
  3. door herkomst of natuurlijke aanleg (een bepaalde eigenschap bezitten)
    • Mevrouw De Vries, geboren Jansen. 
     Ik had in tijden niet zo gelachen, hij was extreem geestig en een geboren entertainer.[1]
  • Als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje.
Wanneer je uit een arm gezin komt, zul je nooit rijk worden.
  • Hij is in ~ geboren en getogen.
Hij is in ~ ter wereld gekomen en opgegroeid. (~ staat voor een plaatsnaam)
  • Dichters worden niet gemaakt, maar geboren.
Je wordt dichter door eigen aanleg, niet doordat anderen je het leren.
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be