geboren
- ge·bo·ren
- Oorspronkelijk het voltooid deelwoord van het Oudnederlandse werkwoord geberen, dat eerst 'dragen' betekende, maar later toegespitst op de zwangerschap de betekenis 'baren' kreeg.
stellend | |
---|---|
onverbogen | geboren |
verbogen | - |
geboren
- ter wereld gebracht, gebaard (gezegd over mensen of dieren)
- Ik ben in Brussel geboren.
- begonnen, ontstaan (overdrachtelijk)
- Deze oplossing is uit nood geboren.
- door herkomst of natuurlijke aanleg (een bepaalde eigenschap bezitten)
- Mevrouw De Vries, geboren Jansen.
- ▸ Ik had in tijden niet zo gelachen, hij was extreem geestig en een geboren entertainer.[1]
- Als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje.
Wanneer je uit een arm gezin komt, zul je nooit rijk worden.
- Hij is in ~ geboren en getogen.
Hij is in ~ ter wereld gekomen en opgegroeid. (~ staat voor een plaatsnaam)
- Dichters worden niet gemaakt, maar geboren.
Je wordt dichter door eigen aanleg, niet doordat anderen je het leren.
1. ter wereld gebracht, gebaard
2. begonnen, ontstaan
3. door herkomst of natuurlijke aanleg
- Het woord geboren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geboren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be