Engels

Uitspraak
  • VK: /ˈneɪtɪv/
  • VS /ˈneɪtəv/, /ˈneɪtɪv/
  •  VS    (hulp, bestand)


Woordafbreking
  • na·tive

Bijvoeglijk naamwoord

native

  1. inheems, geboren en getogen, geboorte-
    «He visited his native land.»
    Hij bezocht zijn geboorteland.
enkelvoud meervoud
native natives

Zelfstandig naamwoord

native

  1. inheemse, autochtoon, inboorling
    «The natives were restless.»
    De inboorlingen waren onrustig.