bakkebaard
- Geluid: bakkebaard (hulp, bestand)
- bak·ke·baard
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘baard alleen op wangen’ voor het eerst aangetroffen in 1840 [1]
- samenstelling van bakke en baard [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bakkebaard | bakkebaarden |
verkleinwoord | bakkebaardje | bakkebaardjes |
de bakkebaard m
- deel van het baardhaar dat groeit vanaf de kaaklijnen tot aan de haargrens boven de oren
- Deze stijl combineert de bakkebaard met de snor.
- baard, sik, snor, stoppelbaard
1. deel van het baardhaar dat groeit vanaf de kaaklijnen tot aan de haargrens boven de oren.
- Het woord bakkebaard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bakkebaard" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bakkebaard" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bakkebaard op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be