april

april
Très Riches Heures du duc de Berry

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  april    (hulp, bestand)
• IPA: / aˈprɪl / (2 lettergrepen); /ɑˈprɪl/

Woordafbreking

• april

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vierde maand’ voor het eerst aangetroffen in 1240
• Komt van het Latijnse mensis Aprilis. De etymologie is echter onzeker. Het woord wordt wel in verband met het Latijnse aperire (openen) vanwege de onluikende natuur. Ook wordt het woord wel in verband gebracht met de Griekse godin Aphrodite, omdat de maand april was gewijd aan Venus (de Romeinse naam van Aphrodite).

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	april	aprillen
verkleinwoord	(aprilletje)	-

Zelfstandig naamwoord

april m

1. (tijdrekening) vierde maand van het jaar

   • In april is het weer sterk wisselend. 

   ▸ Besteed de daaropvolgende drie maanden aan het aanschaffen van je nieuwe uitrusting en de laatste drie om te trainen, zodat je ergens in april aan de Mexicaanse grens in Campo kunt staan.

Schrijfwijzen

• apr.

Synoniemen

• lentemaand

Verwante begrippen

Maanden in het Nederlands
januari	februari	maart	april	mei	juni	juli	augustus	september	oktober	november	december

Spreekwoorden

• De heren en de aprillen, bedriegen die zij willen
• De vrouwen en de aprillen, hebben beiden hun grillen
• April doet wat hij wil
• aprilletje zoet geeft ook nog weleens een witte hoed
• April koud en nat, vult schuur en vat
• April koud en mei warm, geen boer wordt er arm
• April veel regen, brengt rijke zegen
• Sneeuwt april nog op onze hoed, is voor druiven en koren goed
• Verschaft april mooie dagen, dan pleegt de mei de last te dragen
• Wil april niet vertrouwen, hij is en blijft de ouwe. Nu lacht hij vals met zonnegloren en gooit dan weer met hagelstenen om je oren

Vertalingen

    1. de vierde maand van het jaar   

Abchazisch: мшаҧы (ab) Afrikaans: April (af) Alabama: hasiholtina istonóostàaka, Eyprilka Albanees: prilli (sq) Arabisch: أبريل (ar) m Aragonees: abril (an) m Armeens: ապրիլ (hy) Asturisch: abril (ast) m Aymara: jupha llamay phajjsi (ay) Azeri: aprel (az) Baskisch: apiril (eu) Bengaals: এপ্রিল্ (bn) Bosnisch: april (bs) m Bretons: Ebrel (br) m Bulgaars: април (bg) m Catalaans: abril (ca) m Cherokee: ᏥᎶᏂ (chr) Chinees: 四月 (zh) Cornisch: Ebrel (kw) Corsicaans: aprile (co) Deens: april (da) g Duits: April (de) m Engels: April (en) Esperanto: aprilo (eo) Estisch: aprill (et) Faeröers: apríl (fo) Fijiaans: Epereli Filipijns: Abril Fins: huhtikuu (fi) Frans: avril (fr) m Fries: april (fy) g Friulisch: avrîl Galicisch: abril (gl) m Georgisch: აპრილი (ka) Grieks: Απρίλιος (el) m Guarani: jasyrundy (gn) Gujarati: એપ્રિલ્ (gu) Hawaïaans: ʻApelila Hebreeuws: אפריל (he) Hindi: अप्रैल (hi) Hongaars: április (hu) Ido: aprilo (io) Iers: Aibreán (ga) m IJslands: apríl (is) Iloko: abril Indonesisch: April (id) Interlingua: april (ia) Interlingue: april (ie) Italiaans: aprile (it) m Japans: 4月 (ja) Javaans: april (jv) Kabylisch: yebrir Kannada: ಎಪ್ರಿಲ್ (kn) Kasjoebisch: łżëkwiôt (csb) m Kazachs: көкек (kk) Khmer: មេសា (km) Kirgizisch: апрелъ (ky) Kituba: apila Koerdisch: Nîsan (ku) Koreaans: 사월 (ko) Krim-Tataars: aprel Kroatisch: travanj (hr) m Laotiaans: ເມສາ (lo) Latijn: Aprilis (la) m Lets: aprīlis (lv) Lezgi: нава Limburgs: eprèl (li) m Lingala: avril (ln) Litouws: balandis (lt) m Luxemburgs: Abrëll (lb) m Macedonisch: април (mk) m

Malagasy: aprily (mg) Maleis: April (ms) Maltees: April (mt) Mantsjoe: duin biya Maori: āperira (mi) Marathi: एप्रिल (mr) Mongools: дөрөвдүгээр сар (mn) Napolitaans: abbrile Navajo: Tʼą́ą́chil Nedersaksisch: april (nds) Nedersorbisch: Romaans: apryl (dsb) Slavisch: jatšownik (dsb), nalětny (dsb) Noors: april (no) m Novial: aprile Nynorsk: april (nn) m Occitaans: abril (oc) m Oekraïens: квітень (uk) m Oezbeeks: aprel' (uz) Ojibwe: iskigamizige-giizis Oppersorbisch: apryl (hsb) Papiaments: aprel Perzisch: آوریل (fa) Pontisch: Απρίλτς (pnt) m Pools: kwiecień (pl) m Portugees: Abril (pt) m (Portugees), abril (pt) m (Braziliaans-Portugees) Punjabi: ਐਪਰਿਲ (pa) Quechua: ayriwa (qu) Reto-Romaans: avrigl (rm) Roemeens: aprilie (ro) m Russisch: апрель (ru) m Sami: cuoŋománnu Samoaans: Aperila (sm) Sanskriet: आंग्लवर्षस्य चतुर्थमासः (sa) Schots: aprile (sco) Schots-Gaelisch: Giblean (gd) Servisch: Cyrillisch: април (sr) m Latijns: april (sr) m Servo-Kroatisch: april (sh) m Shona: kubvumbi (sn) Siciliaans: aprili (scn) m Sloveens: april (sl) Slowaaks: apríl (sk) m Somalisch: abriil (so) Spaans: abril (es) m Swahili: Aprili (sw) Tachelhit: ibrir Tagalog: Abril (tl) Tataars: Cyrillisch: апрель (tt) Latijns: äpril (tt) Telugu: ఏప్రిల్ (te) Thai: เมษายน (th) Tigrinya: ሚያዝያ (ti) Tok Pisin: epril (tpi) Tsjechisch: duben (cs) monbezield Tsjetsjeens: нава Tsjoevasjisch: ака Turkmeens: aprel (tk) Turks: nisan (tr) Oeigoers: ئاپريل (uig) Urdu: اپريل (ur) Vietnamees: tháng tư (vi) Volapük: prilul (vo) Waals: avri (wa) Welsh: Ebrill (cy) m Wit-Russisch: красавік (be) Zeeuws: april (zea) Zoeloe: I-ephuleli (zu) Zweeds: april (sv) g

Werkwoord

vervoeging van
aprillen

april

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aprillen
   

   • Ik april. 

2. gebiedende wijs van aprillen
   

   • April! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aprillen
   

   • April je? 

Gangbaarheid

• Het woord april staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "april" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Bosnisch

Zelfstandig naamwoord

april m

1. april

Verbuiging

	enkelvoud	meervoud
nominatief	april	aprili
genitief	aprila	aprila
datief	aprilu	aprilima
accusatief	april	aprile
vocatief	aprile	aprili
instrumentalis	aprilom	aprilima
locatief	aprilu	aprilima

Maanden in het Bosnisch
januar januari	februar februari	mart maart	april april	maj mei	juni juni	juli juli	august augustus	septembar september	oktobar oktober	novembar november	decembar december

Deens

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / aˈpʁiˀl /

Naar frequentie	2697

	enkelvoud		meervoud
	onbepaald	bepaald	onbepaald	bepaald
nominatief	april	-	-	-
genitief	aprils	-	-	-

Zelfstandig naamwoord

april, g

1. april

Afgeleide begrippen

•  aprildag zn 
•  aprilmorgen zn 
•  aprilsnar zn 
•  aprilvejr zn 
•  aprilsvejr zn 

Maanden in het Deens
januar januari	februar februari	marts maart	april april	maj mei	juni juni	juli juli	august augustus	september september	oktober oktober	november november	december december

Verwijzingen

• april in:
  Det Danske Sprog- og Litteraturselskab
  Den Dankse Ordbog
  op website:ordnet.dk

Fries

Zelfstandig naamwoord

april, g

1. april

Maanden in het Fries
jannewaris, jannewaarje januari	febrewaris, febrewaarje februari	maart, meart maart	april april	maaie mei	juny juni	july juli	augustus augustus	septimber september	oktober oktober	novimber november	desimber december

Interlingua

Zelfstandig naamwoord

april g

1. april

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

april

1. april

Noors

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / ɑˈpɾiːl /

Woordafbreking

• april

Naar frequentie	3199

	enkelvoud		meervoud
	onbepaald	bepaald	onbepaald	bepaald
nominatief	april	-	-	-
genitief	aprils	-	-	-

Zelfstandig naamwoord

april , m

1. april

   «Om kvelden 9. april 1940 holdt Quisling en radiotale for det norske folk.»

   Op de avond van 9 april 1940 sprak Quisling de Noorse bevolking toe via de radio.

Afkorting

•  apr. zn 

Afgeleide begrippen

•  aprilbyge zn 
•  aprilsnarr zn 
•  aprilspøk zn 
•  aprilvær zn 

Typische woordcombinaties

• gå april

op 1 april voor de gek gehouden worden

• narre (noen) april

(iemand) voor de gek houden op 1 april

Maanden in het Noors
januar januari	februar februari	mars maart	april april	mai mei	juni juni	juli juli	august augustus	september september	oktober oktober	november november	desember december

Nynorsk

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / ɑˈpɾiːl /

Woordafbreking

• april·nno

	enkelvoud		meervoud
	onbepaald	bepaald	onbepaald	bepaald
nominatief	april	aprilen	aprilar	aprilane
genitief	aprils	aprilens	aprilars	aprilanes

Zelfstandig naamwoord

april, m

1. april

Afkorting

•  apr. zn 

Afgeleide begrippen

•  aprilnarr zn 
•  aprilsnarr zn 
•  aprilspøk zn 
•  aprilvêr zn 

Maanden in het Nynorsk
januar januari	februar februari	mars maart	april april	mai mei	juni juni	juli juli	august augustus	september september	oktober oktober	november november	desember december

Papiaments

Woordherkomst en -opbouw

• Ontleend aan het Nederlandse april en etymologisch gespeld.

enkelvoud of impliciet meervoud	expliciet meervoud
april	-

Zelfstandig naamwoord

april

1. april

Schrijfwijzen

• Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: aprel.

Maanden in het Papiaments
Bonaire en Curaçao: Aruba:	yanüari januari januari	febrüari februari februari	mart maart maart	aprel april april	mei mei mei	yüni juni juni	yüli juli juli	ougùstùs augustus augustus	sèptèmber september september	oktober october oktober	novèmber november november	desèmber december december

Servisch

Zelfstandig naamwoord

april m

1. april

Verbuiging

	enkelvoud	meervoud
nominatief	april	aprili
genitief	aprila	aprila
datief	aprilu	aprilima
accusatief	april	aprile
vocatief	aprile	aprili
instrumentalis	aprilom	aprilima
locatief	aprilu	aprilima

Schrijfwijzen

• Cyrillische transcriptie: април.

Maanden in het Servisch
Cyrillisch: Latijns:	јануар januar januari	фебруар februar februari	март mart maart	април april april	мај maj mei	јун, јуни jun, juni juni	јул, јули jul, juli juli	август avgust augustus	септембар septembar september	октобар oktobar oktober	новембар novembar november	децембар decembar december

Servo-Kroatisch

Zelfstandig naamwoord

april m

1. april

Maanden in het Servo-Kroatisch
januar januari	februar februari	mart maart	april april	maj mei	jun juni	jul juli	avgust augustus	septembar september	oktobar oktober	novembar november	decembar december

Zeeuws

Zelfstandig naamwoord

april

1. april

Zweeds

	enkelvoud		meervoud
	onbepaald	bepaald	onbepaald	bepaald
nominatief	april	aprilmånaden	aprilmånader	aprilmånaderna
genitief	aprils	aprilmånadens	aprilmånaders	aprilmånadernas

Zelfstandig naamwoord

april, g

1. april

Maanden in het Zweeds
januari januari	februari februari	mars maart	april april	maj mei	juni juni	juli juli	augusti augustus	september september	oktober oktober	november november	december december